Het is de zoveelste keer in de afgelopen weken. De zoveelste keer dat er in het holst van de nacht iemand roept: “Mamaaa!” De zoveelste keer dat ik opschrik uit een heerlijke, diepe slaap. De zoveelste keer dat ik slaapdronken mijn voeten zet op de koude vloer. De zoveelste keer dat ik half slaperig de kamer van één van de kindjes inloop, aanhoor wat er nu weer aan de hand is, gerust stel, water haal, muggen dood mep, nachtkusjes geef, en aangeef dat het nog middenin de nacht – en dus slaaptijd – is.
De afgelopen weken was het wel heel extreem: de ene na de andere nacht was het raak. Keer op keer op keer werden we ’s nachts wakker geroepen op de meest onmogelijke tijden. En dat heeft z’n effect. Op mijn lichaam en mijn geest; op mijn denken en mijn gevoel van welbevinden; op mijn geduld en mijn snack-trek. Ik was moe; heel erg moe.
En nu was het de zoveelste keer dat er om 2 uur ’s nachts, terwijl ik nog in mijn diepe slaap verzonken was, geroepen werd om mama. Ik wilde het niet horen, wilde niet wakker worden, kroop weg onder de deken in de hoop dat het geroep zou stoppen – wat het niet deed. Met een diepe zucht takelde ik mijzelf uit bed,en liep voor de zoveelste keer naar de kamer van één van de kids. Nadat de boel gesust en geregeld was, sleepte ik mijzelf terug naar mijn plekje in ons eigen bed.
En terwijl ik weer in bed kroop, overviel me een gevoel van diepe wanhoop. Vanuit mijn binnenste explodeerde het: de angst, de wanhoop van ‘ik houd het niet meer vol’, verdriet om zó graag willen slapen maar wéér wakker moeten worden. Ik wilde wanhopig in een diepe, diepe huilbui uitbarsten. Gewoon van zulke intense vermoeidheid en wanhoop, van het voelen van tekort en het voelen van mijn eigen nood. Maar ik wist dat ik dan de komende uren helemaal niet meer zou slapen, en wist me te vermannen, en ging weer liggen – om vervolgens een paar uur later wéér wakker geroepen te worden…
De volgende ochtend trok manlief me tegen zich aan. En zo liggend in een warm bed, twee sterke armen om me heen, komt het eruit. Dat ik zo graag uitgerust wil leven, zo graag energie zou willen hebben, zo graag het gevoel wil hebben dat ik fysiek en mentaal klaar ben voor het leven. Maar dat in dit stadium van ons leven dit het blijkbaar is waarmee we het moeten doen.
Ik mijmer erover. Ik wil zo graag het gevoel dat ik klaar ben om het leven aan te kunnen. Maar zie ik misschien niet het mysterie over het hoofd? Dat ik niet ‘klaar’ moet zijn om ‘het leven’ aan te kunnen, maar dat dit – precies dit – het leven ís? Dat precies dit – deze chaos en wanhoop en kinderen die in de nacht hun ouders nodig hebben en vermoeidheid en fysieke pijn die dit oplevert en angst hoe het morgen weer verder moet – dat precies dit… leven is?
Zou het kunnen dat we nog zo hard kunnen hopen en wensen en bidden dat het anders is, maar dat dit nu om onze acceptatie vraagt: een leven leiden waarin we moe en niet uitgerust zijn? Dat het geschenk van het leven zoveel dieper en rijker en mooier is dan ons ideaalplaatje, en dat het zich – mysterieus genoeg – afspeelt júíst in die alledaagse niet-ideaalplaatjes? Zou het kunnen dat ik misschien het leven aan mij voorbij laat gaan, wanneer ik deze momenten enkel zie als obstakels voor het zogenaamde “echte” leven?
“Kan ik iets voor je doen?” vraagt manlief – manlief die doorgaans veel dieper slaapt en de nachtelijke onderbrekingen geregeld niet eens hoort. Ja, jazeker! Vanwege slaapgebrek heb ik verrekte pijn in mijn schouders – en een massage daarvan zou een engelendaad betekenen. En dus ontvang ik dit geschenk, hoe klein ook.
“Kan Ik iets voor je doen?” klinkt de echo van Boven. En in Zijn glorie nam God de gedaante aan van een mens, en stapte in de chaos van de wereld. Precies in dit: in de pijn van kinderen en ouders, in de chaos en de wanhoop, in de fysieke pijn en de mentale angst, in de slapeloosheid en in de radeloosheid. En precies daar speelt het Leven zich af. En dus open ik mijn handen, en ontvang dit geschenk met bevende handen, want het is zo groot. Het is het ongrijpbare leven zelf.
Job 2 vers 10: zouden wij het goede wel van God ontvangen en zouden we het kwade niet ontvangen?