‘Waarom zoekt u de levende onder de doden?’
Maria uit Magdala ging naar de leerlingen en zei tegen hen: ‘Ik heb de Heer gezien!’
[Lucas 24 vers 5b en Johannes 20 vers 18a, Nieuwe Bijbelvertaling © Nederlands Bijbelgenootschap 2004]
Ik keer weer terug,
terug naar af, of
terug naar mijn vertrouwde demonen.
Is dit het dan,
die grot, dat
kille duister van de dood?
Of hoopt mijn hart heimelijk dat Hij
sterker is,
altijd sterker?
Ik buig mijn hoofd voorover in
de kilte van de dood.
Ik huil mijn tranen om
alles wat verloren is,
nog meer verloren dan ik dacht.
En dan klinkt daar
mijn naam.
In het allerdiepste
diep, klinkt daar...
mijn naam.
De klank strijkt langs mij heen,
druppelt zachtjes binnen,
balsemt mijn hart,
koestert mijn ziel,
en verfrist mijn geest.
U blaast nieuw leven in de dood.
Ik strek mijn hoofd omhoog,
kijk naar de Kracht der krachten.
Mijn tranen worden zalf
omdat ik ben gevonden,
nog meer gevonden dan ik dacht.