Offers en gaven verlangt u niet,
Brand- en reinigingsoffers vraagt u niet.
Nee, u hebt mijn oren voor u geopend
en nu kan ik zeggen: ‘Hier ben ik,
over mij is in de boekrol geschreven.’
Uw wil te doen, mijn God, verlang ik,
diep in mij koester ik uw wet.
[Psalm 40 vers 7-9, Nieuwe Bijbelvertaling © Nederlands Bijbelgenootschap 2004]
In de offer-rites ten tijde van het Oude Testament, betekenden brandoffers een volledige vertering van het geofferde; reinigingsoffers waren er om schoon te maken van schuld. Ik weet niet hoe het met jou is, maar ik voel soms de neiging om ‘offers’ te blijven brengen. Om mezelf steeds maar weer te herinneren aan wat ik anders had willen of moeten doen, en daarvoor te boeten; door van mijzelf het onmogelijke te eisen, of door compensatie van mijzelf te verwachten.
Het voelt soms zo bizar veilig, deze ‘offer-cultus’. Dan heb ik immers nog iets in de hand, kan ik iets doen. Want genade en liefde voelen soms zo…. vrij.
Deze Psalm stipte dit aan. En vooral dat God mijn oren opent, om niet deze leugens, maar Zijn waarheid binnen te laten komen. Het oor kan symbool staan voor het hele lichaam (zoals vroeger bij slaven hun ‘oor doorboord’ werd, als teken dat ze hoorden bij hun meester). Het openen van mijn oren, betekent dus dat ik volledig van God ben. Alles van mij, is toegewijd aan God. Alles van mij, is voor Hem.
Overigens wordt precies dit stukje van de Psalm aangehaald in het Nieuwe Testament, in Hebreeën 10 vers 5-10. En daar gaat het over Christus… Wat een mooie vervulling en belofte.
U vraagt niet dat ik mij
volledig wegcijfer, of
mij blijf wentelen in schuld.
Nee, door al die leugens heen
schept U mij nieuwe oren.
En, HEER, ik hoor.
Niet langer meer: wat niet?
Maar juist: wat wel?
En U wilt: mij.
Mijn volle inzet is:
mijzelf. Hier ben ik.
En dat is eng en heerlijk vrij.
Want dan kan ik mij
niet verbergen, niet
vastzetten in een systeem.
Geen muurtjes bouwen om
mij staande te houden,
mij te verdedigen.
Maar leef ik vrij
op het ritme van
de klank van Uw Geest
in mij