Zo’n morgen. Dat de wekker gaat en je dat niet wilt geloven. Dat je de naderende dag al voelt drukken op je schouders. Dat je gedachten in een paar seconden versnellen tot full-speed, en je bedenkt wat er allemaal moet lukken vandaag – en wat er daardoor allemaal niet gaat lukken.
Zo’n morgen. Dat het 20 minuten duurt voordat dochterlief zich heeft aangekleed. Dat zoonlief weigert te luisteren naar boze terechtwijzingen. En de tijd genadeloos doortikt, de seconden weg tikt tot de run naar school gemaakt moet worden.
Vertraag, vertraag
Zo’n morgen. Waarop ik mezelf toespreek. “Vertraag, vertraag…” Waarop ik in allerijl het ontbijt klaar zet om dat in te weinig tijd te moeten opeten. Waarop ik tussen het kokende theewater, de achterstevoren aangetrokken t-shirts, potjes vol plas, en ontbijtbordjes met appelstroop een boek pak. Eén van de betere boeken op de wereld. Om in een glimp wat woorden in te drinken: woorden die me vertellen hoe ik wil leven.
Zo’n morgen. Waarop ik het weer lees, in die paar luttele seconden. De woorden die ik lees en herlees. God, “IK-BEN”, is hier – nu. Dit moment, deze tijd, ik mis God wanneer ik maar haast en ren en voorbij ga aan het moment waarin de Ene is: hier – nu. En 5 seconden lukt het, om mijn hartslag te laten vertragen, voortrazende gedachten te verbannen achter slot en grendel, om aanwezig te zijn in het hier en nu. Maar één blik op de klok, een huilend boos kind, een to do list die alleen maar groeit in plaats van afneemt en zijn grijnzende handen door de tralies steekt. En me beetpakt, en daar gaan we weer.
Als een kind
Zo’n morgen. Waarop we toch opnieuw met gevulde magen en warme jassen ons naar school haasten. In mijn gedachten alleen de tijd die dreunt, en de vele taken en afspraken die in die tijd tot voltooiing moeten komen.
Zo’n morgen. Waarop mijn hart, mijn lichaam, mijn niet te stillen gedachten zeggen dat ik dóór moet. En waarop het klinkt uit de mond van mijn kind: “KIJK!! Mama, de maan!!” Aan de hemel, waar de zon al gauw de duistere trekken van de nacht verfoeit, weerkaatst de maan haar licht. En ik word getrokken. Naar hier – nu. En ik zie Gods grootheid. En ik ren door.
Zo’n morgen, waarop enkele seconden later opnieuw getrokken wordt aan mijn ziel: “KIJK!! Mama, een heel klein vogeltje!!” En met zwierende vrolijkheid en ongedwongen vrijheid dartelt dit wezentje op de cadans van zijn hartslag. “Ja, lieverd, dat is een koolmeesje!” Grootsheid, verpakt in een bundeltje veren van zwart en geel. En opnieuw zie ik Gods grootheid, hier – nu.
Mijn ziel
Zo’n morgen. Waarop het tot me doordringt: kinderogen vertragen niet; ze léven. Hier – nu. Waar God is. Waar het wonder van God op te pakken is voor handen die maar al te gretig zijn. Waar verbazingwekkende grootsheid zichtbaar is voor ogen die Gods wonderlijk wereld niet uitfilteren maar zien.
Zo’n morgen. Waarop ik terug loop naar huis, de boemerang op me afkomt en ik die niet ontwijk maar blijf staan om de genadeklap te ontvangen: “Ik heb mijn ziel tot rust gebracht […]; als een kind is mijn ziel in mij.” (Psalm 131) En ik vertraag. Eindelijk. Naar hier. Nu. Waar God is. Ik wil er geen moment meer van missen. Ik wil God zien: hongerig, gretig, gulzig. Immanuël – God met ons. Hier – nu. “Als een kind is mijn ziel in mij.”
Bron foto: koolmees
2 reacties
Mooi! Heel herkenbaar, en zo nodig om te blijven zoeken naar die hemelse vertraging
Dank je wel, Wouter!